Otto Derk Gordon (Doesburg 1740 – Utrecht 1820) maakte net als zijn jongere broer Robert Jacob Gordon carrière als officier binnen de Schotse Brigade, in het naar hun vader Jacob genoemde Gordon Regiment. Hij speelde in de patriottentijd een prominente rol in de stad Utrecht, als patriottenleider en kolonel van het exercitiegenootschap Pro Patria et Libertate, ‘Voor Vaderland en Vrijheid’, dat ook bekend stond als het Gordon Genootschap.
In de bijzonder gepolariseerde periode in de Nederlandse geschiedenis die bekend staat als de patriottentijd, werd Otto Derk zowel bejubeld als verguisd, geëerd en gehaat. Dit komt mooi naar voren in de vele bombastische, scherpe en vileine versjes, gedichten en liederen die lokaal en landelijk verschenen.
Nadat de stad Utrecht in september 1787 gezuiverd is van patriotten verschijnen diverse spotliederen en verzen die vol leedvermaak de vlucht van de Utrechtse patriotten bezingen. Otto Derk weet er alles van. Ook hij wordt, soms samen met zijn echtgenote Esther Maria d’Amour, te kijk gezet zoals in het volgende fragment uit De Strijd en Val der Reusen:
“Mietje d’ Amour schoof ‘t Venster open,
En riep: myn held … sta jy daar nog,
Och Otje berg je leeven tog:
(Haar Echtgenoot, dit moet men weten,
Was OTTO DIRK GORDON geheeten.)”
Ook zijn afkomst bleef niet onvermeld. Otto Derk is een zogenaamde ‘vierde-generatie Schot’. Overgrootvader Robbrecht was tijdens de laatste jaren van de Tachtigjarige Oorlog naar de Nederlandse Republiek gekomen en deed hier dienst in de Schotse Brigade. De familie kwam vervolgens in Schiedam tot bloei en rijkdom in de branderij en binnen politieke functies. De Schotse ‘roots’ bleven echter ook een rol spelen, niet in de laatste plaats door dienst in de Schotse Brigade.
In 1784 was het spotdicht “een Schets van eenige fraaye Character, waarmede de bezitters thans brilleren in Utrecht” verschenen. Hierin worden de 24 leden van het college van geconstitueerden, het patriotse actiecomité bij uitstek, ieder in een versregel door de prinsgezinde auteur vooral op uiterlijk, her- en afkomst op de korrel genomen:
“Een vreemde vos, van valschheid vol;
Een Ridder, van verwaandheid dol;
Een aapetronie, weinig waard;
Een valsch gezicht, dat afschrik baart;
Een zwart ondier, vol lastervonden;
Een knaap, dien niemand kan doorgronden;
Een zwart gebroed, van aaperij;
Een Schotsch extract van huichelarij;
Verbeelden Utrechts Schutterij.”
Een vers dat na de Neude Raden werd uitgegeven en op 9 februari 1786 in Utrecht rondgestrooid begint als volgt:
“Op de Neude zal men in ‘t kort wel zien
Een roemrijke Justitie geschien.
Men zal zien tot vreugde van de stad
Eyck en Gordon geradbraakt op het Rad.”
Dat viel uiteindelijk mee, maar beide heren waren net als de andere patriottenleiders in de stad – en vele patriotten in de Republiek – na de prinsgezinde contrarevolutie gedwongen naar het buitenland te vluchten. Op de omwenteling van 1795 volgt in de Bataafse Republiek voor Otto Derk Gordon rehabilitatie en een nieuwe carrière in Utrecht. Of, zoals het met vooruitziende blik al in 1787 wordt bezongen in Aan den wel edelen gestrengen manhaften heere Otto Dirk Gordon,collonel commandant van ’t genootschap van wapenhandel te Utrecht:
Voor het Vaderland en Vryheid:
Dus was ‘t, dat de zang begon
Van een heldenschaar vol blyheid,
Die op uw gelei’, GORDON
Vryheids krygsbanier,
Volgde grootsch en fier
In de aloude Bisschops Stad,
Daar zy ’t eerst ten zetel trad.
Dan! Elk onzer draagt nu boeijen
Ieder onzer is thans Slaaf
En, schoon ’t Vryheidsvuur blyft gloeijen
In het hart van elk Bataaf,
Heerschzucht zit ten troon
Torscht den staf en kroon,
Handvest, Wet noch Voorrecht geldt,
’t Bukt nu alles voor ’t Geweld.
Schoon ’t Geweld U heeft verbannen,
Van dit Vaderlandsch gewest,
Ondanks woedende aardstirannen,
Zyn uw roem en eer gevest,
Edle Lotgenoot!
‘k Zie uw roem vergroot,
Gloort hier weêr de Vryheidszon,
Utrecht juicht, lang leev’ GORDON!
(uit: Vaderlandsche gezangen, 1791, via de digitale bibliotheek voor de Nederlandse letteren)