Op 29 september 1743 werd Robert Jacob Gordon in het Gelderse Doesburg gedoopt. Hij is het zesde kind van Jacob Gordon en Johanna Maria Heijdenrijk. De familie is van vaders zijde van Schotse oorsprong. Met een overgrootvader en vader als officier in de Schotse Brigade is het niet vreemd dat Robert Jacob, net als zijn broer Otto Derk, gaat dienen in het naar hun vader genoemde Gordon Regiment.
Maar hoe raakte Robert Jacob Gordon aan Kaap de Goede Hoop verzeild? In het vorige stuk vertelde ik hoe hij als luitenant van de Schotse Brigade een ‘plezierreis’ naar de Kaapkolonie maakte en bij terugkeer als kapitein Gordon direct in de schijnwerpers stond (lees hier).
Kaapse ambitie
Vanaf het moment dat Gordon op 1 juni 1774 weer voet aan wal zet op de rede van Fort Rammekens in Zeeland weet hij een ding zeker, hij moet en zal terugkeren naar zuidelijk Afrika. Robert Jacob stelt alles in het werk, zijn talent, passie en connecties, om zijn ‘Kaapse ambitie’ te verwezenlijken. Hij maakt zijn wens ook direct aan zijn werkgever, de Schotse Brigade, kenbaar. De Conduitelijst, het beoordelingsrapport voor officieren, over het jaar 1774 laat dit mooi zien. Niet alleen blijken hieruit de vele talen en wetenschappen die Gordon beheerst, maar staat de ‘Kaapse ambitie’ zwart op wit vermeld.
Onder de kop ‘Welke Taalen hij Spreekt’ staat vermeld: ‘Engelsch, Hollandsch, Fransch, Latijn, Italjaansch’. Over de ijver en ambitie ‘tot den Dienst’ van Robert Jacob Gordon schrijft kolonel-commandant Hamilton of Silverton-Hill: ‘heeft ijver en ook Caapshe Ambitie’. Leuk is ook het segment ‘Wat voor Weetenschappen hij heeft’, waarbij de commandant voor Robert Jacob – als enige van de officieren – bij lange niet genoeg ruimte beschikbaar heeft en zich maar behelpt met een enzovoort enzoverder: ‘Geometry, Geography, Astronomy &c &c &c’.
Het is alsof in deze jaren een ware ‘wedloop der wetenschappen’ gaande was en een samenkomst van wetenschappers en ontdekkingsreizigers plaatsvond, niet in de laatste plaats aan Kaap de Goede Hoop, halverwege Europa en in bezit genomen en koloniseerde gebieden, een voor Europeanen grotendeels onbekend werelddeel. De beroemde Britse natuuronderzoeker Joseph Banks, voorzitter van de Royal Society en directeur van de Royal Botanic Gardens, zendt na zijn eigen reis met James Cook geregeld onderzoekers van natuurlijke historie overzee, waaronder Georg Forster en Francis Masson. Anders Sparrman en Carl Peter Thunberg vertrekken op verzoek van de Zweedse zoöloog en plantkundige, professor Carolus Linnaeus, naar Afrika en Azië.
In de Nederlandse Republiek hebben zowel professor Allamand als Arnout Vosmaer, directeur van de stadhouderlijke menagerie en naturaliënkabinet, het fenomeen om reizigers met betrekking tot wetenschappelijk onderzoek te ‘onderwijzen’ met verve uitgedragen. Vosmaer heeft hiertoe speciaal een memorie opgesteld, een checklist met tips en advies hoe het beste informatie over natuurlijke historie en exemplaren van dieren, planten en zaden te bewaren en te verzenden.
Bijzondere brieven uit 1775
In 1775 brengt een aantal brieven de bal voor Robert Jacob Gordon aan het rollen. Het begint met een brief die hij eind juli vanuit Kaap de Goede Hoop ontvangt. De brief, gedateerd 12 april 1775, is geschreven door de inmiddels officieel aangestelde gouverneur van de Kaapkolonie, Joachim van Plettenberg. In de brief feliciteert de gouverneur Gordon met ‘desselft aanstelling tot Capitein’ en hoopt hij dat deze ‘promotie binnen korten mag verstrekken tot een trap van verdere bevordering’. Hij voegt eraan toe: ‘sullende het mij bijsonder aangenaam weesen soo wanneer genie en geleegentheid mogten medewerken deese plaats te verkiesen’. Van Plettenberg tempert de hoop iets met de woorden dat ‘het moeilijk sal sijn in rang van Capitein na herwaarts te koomen: de tijt sal het leeren kunnende’. De gouverneur verzekert Gordon in elk geval van zijn bereidwilligheid om het hem aan de Kaap zo aangenaam mogelijk te zullen maken ‘als in mijne vermogens sal sijn, en den dienst sal toelaten. Dit is geen compliment maar ernst’.
Van Plettenberg meldt verder dat kapitein James Cook, ‘eindelijk hier, na een afweesen van ruim 2 Jaar, weder gearriveerd’ is. Hij schrijft over de moeilijkheden die Cooks expeditie in de zuidelijke zeeën heeft ondervonden, over de vele ijsbergen en de nauwkeurige metingen en correcties die zijn gedaan bij het in kaart brengen van de wereldkaart tot 70 a 71 graden zuiderbreedte.
De gouverneur sluit de brief af met de melding dat hij via Vosmaer vragen heeft ontvangen omtrent de uitspraak van woorden zoals deze door de Khoikhoi, ‘Hottentotten’, worden gedaan, maar dat hij zelf daarop het antwoord niet kan geven. Hij schuift hem, Robert Jacob, als spreker van de taal, naar voren. En of Gordon, wanneer hij weer in Den Haag is, Vosmaer hierbij als kenner wil helpen.
Gordon ziet zijn kans schoon en begint zelf te schrijven. Op 29 juli 1775 schrijft Robert Jacob aan zijn vriend, professor Allamand over de brief die hij van gouverneur Van Plettenberg heeft ontvangen en de interessante informatie die erin staat over de expeditie van James Cook: het eerste zekere nieuws, afkomstig van kapitein Cook zelf. Gordon geeft in zijn brief aan dat hij, met steun van de gouverneur, aan de Kaap hetzelfde zou kunnen doen. Voor de zekerheid voegt hij de ‘aanbevelingsbrief’ van Van Plettenberg aan de zijne toe, en meldt dat hij later de week ook al een bezoek aan Den Haag heeft ingepland. De brieven aan Allamand brengen een kettingreactie teweeg. De professor stuurt ze door naar Vosmaer en via hem komen de brieven vervolgens in handen van stadhouder en prins van Oranje, Willem V.
Hendrik Fagel, Gordons Haagse vriend en griffier van de Staten-generaal en de stadhouder, ontvangt in augustus een uitgebreide memorie van Gordon. In deze verhandeling geeft hij zijn bevindingen en ideeën weer over het leven en de omstandigheden aan boord van de Nederlandse Compagnieschepen in vergelijking met die op de Britse en Franse schepen. Hij gebruikt hierbij de informatie uit de expedities van James Cook. Robert Jacob Gordon is overduidelijk begaan met met de vele zieken aan boord van de VOC-schepen, geen wonder na wat hij zelf heeft meegemaakt aan boord. Hij komt met tal van aanbevelingen die de situatie aan boord van de VOC-schepen kunnen verbeteren. Uit zijn memorie blijkt dat Gordon aan boord van het schip al te werk ging en observeerde als een medicus en antropoloog. Hij beschrijft de situatie aan boord zoals hij dat ook zal doen op zijn reizen in de Afrikaanse wildernis en bij de verschillende inheemse stammen in zuidelijk Afrika. De leerschool van zijn ‘plezierreis’ leest zo als proeve van bekwaamheid. Hendrik Fagel zorgt ervoor dat kopieën van de memorie van Gordon terechtkomen bij de Stadhouderlijke Secretarie waarvoor hij werkzaam is, en bij Cornelis van der Hoop, bewindhebber van de VOC.
De brieven openen alle deuren voor Gordon als ‘kenner’ en expert. Niet alleen in de salons en onder wetenschappers, maar ook bij de bewindhebbers van de Compagnie en bij Willem V, prins van Oranje, stadhouder en beschermheer van zowel VOC als de Schotse Brigade. Alle lezers dragen bij om de ambitie van Gordon te helpen verwezenlijken. Allamand, Vosmaer, Willem V en de VOC hebben de man gevonden die hun belangen verstaat en kan behartigen.
Een post aan de Kaap
Er was, zoals Van Plettenberg al schreef, geen vacature of positie in het Kaapse garnizoen vrij die de komst van een kapitein vereiste. In de Republiek is daarom een functie voor Robert Jacob Gordon gecreëerd met een eigen opdracht, een ‘employ de confiance’ zoals professor Allamand het later zou noemen. Hiermee heeft Gordon zijn handen grotendeels vrij om in de rol van onderzoeker en diplomaat van het Kaapse gezag – en daarmee dat van de VOC – enkele jaren door de kolonie en binnengebieden van zuidelijk Afrika te reizen, deze te onderzoeken en in kaart te brengen.
De komst van Gordon naar de Kaap en het inpassen van zijn functie binnen de Kaapse militaire hiërarchie had iets gekunsteld: op het moment dat hij arriveerde, werden andere militaire functionarissen volgens de vaste promotieprotocollen in rang aan Gordon aangepast. Zo werd zijn nieuwe collega en latere goede vriend Carel Mathijs Willem de Lille ook tot kapitein bevorderd. Met oog op het toekomstige terugtreden van de huidige hoofdcommandant van het Kaapse garnizoen, luitenant-kolonel Hendrik van Prehn, was RJG wat betreft anciënniteit diens beoogde opvolger.
In 1776 is de overstap van Schotse Brigade naar de Verenigde Oost-Indische Compagnie een feit en op 25 januari 1777 vertrekt Robert Jacob Gordon aan boord van het schip Willem de Vijfde. De naam van het schip waarmee hij zijn nieuwe leven tegemoet vaart kan bijna geen toeval zijn. Zijn vriend Bartholomeus van de Coppello, met wie Gordon zijn eerste reis naar zuidelijk Afrika beleefde, maakt dit allemaal niet meer mee. Hij is eerder in 1776 overleden. Robert Jacob arriveert op 1 juni 1777 aan de Kaap.
Epiloog: tafelen op de Tafelberg
Een maand later staat Robert Jacob Gordon met een groep mannen op de Tafelberg. Kapitein Gordon heeft zojuist de Engelse advocaat William Hickey de dag van zijn leven bezorgd. In de stad heeft hij Britse reizigers ontmoet die de Kaapse verversingspost aandeden op doorreis naar Azië. De Kaap werd veelvuldig en door schepen uit vele landen aangedaan om de voorraden met verse producten en water aan te vullen. Wanneer nodig vonden herstelwerkzaamheden aan de schepen plaats. Reizigers en gasten aan boord kregen zo de kans iets van het land te zien. Robert Jacob Gordon zou zijn verdere leven aan de Kaap een graag bezochte gids voor deze bezoekers zijn. Nu laat hij de groep van William Hickey de bezienswaardigheden in en rond de stad zien en stelt voor de Tafelberg te beklimmen. Om vier uur ‘s ochtends, nog voor zonsopgang, vertrekt het gezelschap over steile en en moeilijk begaanbare paden tot ze om acht uur een grot bereiken. Hier staat tot hun verbazing een groots ontbijt klaar. Onder het eten geniet Hickey van het prachtige uitzicht. Hij schrijft dat zij zich plotseling op een betoverde plek bevonden. Hemelse geluiden klinken en dalen van boven op de groep neer. De muziek is afkomstig van twee van Gordons bedienden die fluit speelden. Door de weerkaatsing en echo lijkt het of een orkest voor de wandelaars speelt. De zware tocht gaat verder, waarbij Gordon het gezelschap alles van interesse aanwijst en duidt. Boven op de Tafelberg wacht een volgend feestmaal met heerlijk koele wijn. De groep verkent de top van de berg en geniet van het uitzicht over het ‘paradijs’. Nadat ook het diner op de Tafelberg is genuttigd vertrekt de groep naar beneden. Uitgeput arriveert het gezelschap om half twaalf ‘s avonds bij hun logementen.
Het is een illustratief verhaal over Robert Jacob Gordon. Hij is amper een maand ‘thuis’ aan de Kaap en weet al zo uit te pakken. Kosten noch moeite zijn gespaard om zijn gasten te vermaken. Het zegt veel, zo niet alles over zijn passie voor het land en om te delen. Daarmee is het extra wrang dat de man met deze passie tot delen niet zelf tot publicatie van al zijn reizen, werk en wetenschap is gekomen. William Hickey heeft de dag van zijn leven gehad, al zegt hij dat hij vijf dagen nodig had om te herstellen van de inspanningen. Hij is dit avontuur én de man die hem dit schonk nooit vergeten en vereeuwigde het vol passie in zijn memoires.
Voor Robert Jacob Gordon was het slechts het begin. Voor hem begon het grote avontuur nu pas echt.