Op 29 september 1743 werd Robert Jacob Gordon in Doesburg gedoopt, als zesde kind van Jacob Gordon en Johanna Maria Heijdenrijk. Net als zijn vader en overgrootvader voor hem wordt hij officier in de Schotse Brigade. Maar hoe raakt een Gelderse jongeman, luitenant in het Gordon Regiment, aan Kaap de Goede Hoop verzeild?
De overgrootvader van Robert Jacob Gordon, Robbrecht Gordon, was tijdens de laatste fase van de Tachtigjarige Oorlog als soldaat vanuit Schotland naar de Republiek gekomen om in dienst van de Schotse Brigade deel te nemen aan de strijd tegen Spanje. Na “De Opstand” vestigde Robbrecht zich in Schiedam, waar hij en zijn nazaten carrière maken als perkamentmaker en brander. De familie komt hierdoor snel tot rijkdom en aanzien. Zijn zoon Robbert Gordon is in Schiedam onder meer burgemeester. Diens zoon Jacob Gordon, de vader van Robert Jacob, treedt in de voetsporen van zijn grootvader en kiest voor een carrière binnen de Schotse Brigade. Hij wordt uiteindelijk hoogste officier en naamgever van een van de drie Schotse regimenten, het Gordon Regiment. Twee zoons treden in zijn voetsporen en worden officier in de Schotse Brigade: Otto Derk en Robert Jacob Gordon.
Al op tienjarige leeftijd leeft Robert Jacob onder de hoede van zijn vader en oudere broer Otto Derk in de Schotse Brigade. Via de Brigade volgt hij ook zijn onderwijs, in een zogenaamde Schotse School, verbonden aan de garnizoensstad waar zijn regiment op dat moment gelegerd is. Een van de disciplines waarin Gordon als aankomend officier wordt geschoold is het tekenen van landschappen en het maken van situatietekeningen voor militair-strategische doeleinden. In het werk van Robert Jacob Gordon komt dit later in de meterslange gedetailleerde panorama’s en cartografische tekeningen mooi naar voren. (Ook zijn collega-officier in de Schotse Brigade, John Gabriel Stedman, is een goed voorbeeld van een officier die bijzonder bedreven was in de tekenkunst en tot de dag van vandaag bekend om de tekeningen waarin hij Suriname en de erbarmelijke leefomstandigheden van slaafgemaakten pijnlijk sprekend in beeld brengt).
Op 12 september 1759, schrijft de zestienjarige Robert Jacob zich aan de Gelderse universiteit van Harderwijk in als student letteren en geesteswetenschappen, litterarum humaniorum, naast en deels als onderdeel van zijn militaire loopbaan (aan het einde van het jaar volgt ook zijn bevordering tot vaandrig). Ruim een jaar later verhuist de familie Gordon en ook Robert Jacob van Harderwijk naar Leiden. Het is hier dat zijn feitelijke vorming plaatsvindt. Het begint met de ontmoeting van Jean Nicolas Sébastien Allamand in 1760. Professor Allamand is naast hoogleraar natuurlijke historie aan de Leidse universiteit tevens de eerste conservator van de stadhouderlijke menagerie en het Naturaliënkabinet van de prins van Oranje Willem de V, waarvan Arnout Vosmaer de directeur was. De ontmoeting tussen Allamand en Gordon leidt tot een levenslange vriendschap.
Op weg naar Kaap de Goede Hoop
In de periode vanaf 1760 tot zijn eerste reis naar de Kaapkolonie in 1772 bouwt Robert Jacob Gordon als officier binnen de Schotse Brigade zijn kennis en sociale netwerk op in de wetenschappelijke en politieke centra van Leiden en Den Haag. Gordon is nooit ingeschreven geweest aan de Leidse universiteit, maar als ingeschreven student in Harderwijk was dit ook niet noodzakelijk. In de achttiende eeuw bestond nog geen vaststaand studieprogramma of curriculum, waardoor studenten cursussen van korte of langere duur en aan verschillende universiteiten konden volgen. Daarnaast gaven professoren als Allamand ook graag privélessen om hun salaris aan te vullen. Gordon is zo als privatissima ook in medische onderwerpen, anatomie en natuurlijke historie – de historia naturalis, de beschrijving van de dingen der natuur – onderwezen.
In deze jaren zestig sluit Robert Jacob ook vriendschap met Hendrik en François Fagel. Vader en zoon Fagel zijn griffiers van Stadhouder Willem V en de Staten-Generaal. Hendrik Fagel zal jarenlang de vaste correspondent van Gordon zijn wanneer hij aan de Kaap woont en werkt. Gordon leert nu ook de uit Middelburg afkomstige broers en koopmanszonen Pieter en Bartholomeus van de Coppello kennen. Via zijn nieuwe kennissen en vrienden, wetenschappers en studenten, worden de passies van Robert Jacob gevoed en komt hij in aanraking met de wereld en het gedachtegoed van de Verlichting, de VOC en Kaapse wereld, en de vrijmetselarij. Zowel de gebroeders Van de Coppello en François Fagel als Robert Jacob Gordon zijn lid geweest van de Leidse vrijmetselaarsloge La Vertu. Het is ook de tijd dat de geboren Kapenaar Gijsbert Hemmy in Leiden werkt aan zijn dissertatie De Testimoniis Aethiopum, Chinensium, aliorumque paganorum in India Orientali’, dat onder meer handelt over de rechtspositie van de inheemse bewoners van zuidelijk Afrika.
Een ‘Voyage de plaisir’
Op 15 november 1772 vertrekt RJG aan boord van de Holland op zijn eerste reis naar de Kaap, een plezierreis, een voyage de plaisir. Hij is niet alleen, ook zijn vriend Bartholomeus van de Coppello is aan boord.
Voor Bartholomeus van de Coppello is het niet de eerste reis naar de Kaapkolonie. Begin 1770 zeilde hij aan boord van het schip de Woestduin naar Batavia, maar werd onderweg ziek. Ziekte – en ook de dood – kwam veelvuldig voor tijdens de lange reizen op de schepen van de Verenigde Oost-Indische Compagnie. Bij de tussenstop halfweg Europa en Azië bleef Van de Coppello aan de Kaap de Goede Hoop achter om te herstellen van zijn ziekte. Hier leerde hij onder andere Secunde Pieter Baron Van Reede van Oudtshoorn en Secretaris van de Politieke Raad Olof Martini Bergh kennen. Via deze laatste kwam Van de Coppello in contact met de prominente Kaapse familie Bergh en trad binnen enkele maanden in het huwelijk met Elisabeth Catharina Bergh, dochter van Albertus Bergh en Elizabeth Bussieux. Begin maart 1771 keerde hij samen met zijn echtgenote terug naar de Nederlandse Republiek aan boord van de Duinenburg.
Ook Van Reede van Oudtshoorn was teruggekomen naar Nederland. In 1772 wordt hij echter door de Heren Zeventien van de VOC opgeroepen terug te keren naar de Kaap, als nieuwe gouverneur. Hij vertrekt in oktober. Een maand later reizen Robert Jacob Gordon en Bartholomeus van de Coppello, in gezelschap van zijn echtgenote Elisabeth Catharina Bergh en aangemoedigd door goede vooruitzichten of zelfs de beloften van een post aan de Kaap, de nieuwe gouverneur achterna.
Onderweg naar de Kaap overlijdt Elisabeth Catharina van de Coppello op 7 februari 1773 door ziekte. Daags daarna is ook Bartholomeus van de Coppello doodziek. Hij maakt op 11 februari aan boord een nieuw testament op, waarbij Robert Jacob Gordon naast de families Bergh en Van de Coppello als een van de begunstigden wordt opgenomen. De in het testament genoemde geweren geven aan dat beide vrienden samen hadden willen reizen door zuidelijk Afrika. Bartholomeus overleeft weliswaar de reis, maar vanwege zijn zwakke gezondheid blijft hij na hun aankomst op 9 april 1773 achter in de stad. Robert Jacob Gordon maakt met de Brit Francis Masson en de Zweed Carl Peter Thunberg enkele tochten in de omgeving van de Kaap en trekt vervolgens zelf de binnengebieden van de Kaapkolonie in.
Bij hun aankomst aan de Kaap blijkt ook de beoogd gouverneur Van Reede van Oudtshoorn onderweg te zijn overleden. Door de gouverneursloze periode (Joachim Van Plettenberg nam de taken nu tijdelijk, waar tot hij door de Heren Zeventien in de Republiek uiteindelijk officieel bevestigd werd in zijn functie) zijn er aan de Kaap op dat moment bestuurlijke problemen en tijdelijk ingevulde posities. Naast die van gouverneur waren ook de belangrijke functies van equipagemeester en independent fiscaal vacant. De onzekere Kaapse omstandigheden halen een streep door de toekomstplannen van in elk geval Bartholomeus van de Coppello. De twee vrienden keren op 2 februari 1774 terug naar de Republiek met het retourschip de Azia, waar ze op 1 juni aan de rede bij fort Rammekens in Zeeland arriveren.
In de schijnwerpers
Terug in Nederland staat Robert Jacob Gordon direct in het middelpunt van de belangstelling. Een week na zijn aankomst is hij aanwezig in de salon van de Russische ambassadeur in Den Haag, prins Dmitri Gallitzin. In een brief van 13 juni 1774 schrijft Carolina van Hogendorp aan haar zoon Dirk over de ontmoeting die ze aan de Kneuterdijk in Den Haag heeft gehad met ‘een zekere heer Gordon, kapitein van een regiment Schotten’. Robert Jacob was op 14 april 1774, toen hij zich op de terugreis naar de Republiek bevond, gelijktijdig met zijn oudere broer Otto Derk Gordon bevorderd tot kapitein.
Carolina van Hogendorp vertelt haar zoon over de ‘plezierreis’ die Gordon aan de Kaap heeft gemaakt, waarbij hij verder het land is ingetrokken dan tot dan toe gegaan is, slechts vergezeld door een enkele ‘Hottentot’ (Khoi). Gordon deed haar ook de belofte de curiositeiten van zijn reis te laten zien, waaronder de huid van een leeuw en de kop van een buffel.
Het is de eerste, de vroegste recensie van de kennis en avonturen van Robert Jacob Gordon in zuidelijk Afrika, daags na zijn terugkeer. Hij geldt en profileert zich direct als kenner. Gordon bezoekt de Russische ambassadeur en andere salons vaker. Bij Gallitzin ontmoet hij bij latere gelegenheden onder meer de Franse verlichtingsfilosoof Denis Diderot, maar ook de beroemde professor en anatoom Petrus Camper.
Lees hier verder: De Kaapse ambitie van Robert Jacob Gordon (2).