Onlangs maakte ik een rondje Achterhoek, het land van onder meer Staring en Ver Huell, twee families die zich bewogen en begaven rond ‘mijn familie’ Gordon, mijn onderzoeksonderwerp. Daarbij stond een bezoek aan de fraaie tuinen van het landgoed De Wildenborch ook op het programma. In 1780 had Damiaan Hugo Staring, destijds equipagemeester aan de Kaap, de buitenplaats met omliggende landerijen laten kopen en het zo in de familie gebracht. Vandaag de dag is het in een familiestichting ondergebracht.
Een van mijn protagonisten aan de Kaap, Robert Jacob Gordon, werkte enkele jaren samen met Damiaan Hugo Staring. Gordon was in 1777 in dienst van de VOC als kapitein van het Kaapse garnizoen in de kolonie gearriveerd als beoogd opvolger van de hoofdcommandant. Tot die tijd kreeg hij ruimschoots de tijd de Compagnie, wetenschappers in de Nederlandse Republiek en zijn broodheer erfstadhouder Willem V te dienen met zijn reizen door de binnengebieden van zuidelijk Afrika. Gordon gebruikte zijn tijd goed en bracht het land tot aan de (door hem gedoopte) Oranjerivier in kaart. Hij bestudeerde en beschreef het landschap, de geologie, het klimaat, flora en fauna, en de oorspronkelijke bewoners (de Khoikhoi, Xhosa en San volken), hun gemeenschappen, leefwijzen en talen.
Damiaan Hugo Staring was al eerder aan de Kaap gekomen, als zeeman in dienst van de VOC. Hij was er gebleven als equipagemeester. Hierbij had hij direct bedongen dat zijn echtgenote Sophia Wynanda Ver Huell mocht overkomen. Hun zesjarige zoon, de latere bekende Geldersman en dichter Antoni Christiaan Wynand Staring, bleef achter in Nederland, vooral met oog op zijn opleiding. Als equipagemeester was Staring verantwoordelijk voor de werf, havens en aanlegplaatsen van de Compagnie. Hij had de uitvoerende macht bij alles wat de scheepvaart aan de Kaap betrof.
Ver van de Nederlandse Republiek waren de koloniën door zeeën en continenten, maar zeker ook in tijd afgesneden van het thuisland. Brieven waren vaak maandenlang onderweg, een antwoord arriveerde niet zelden pas na een jaar (in oorlogstijd vaak nog veel later). Na emigratie bleven contacten in stand, niet alleen met familieleden, vrienden en kennissen, maar tevens met en via ‘zaakwaarnemers’. Verschillende personen, advocaten en kooplieden behartigden de belangen en regelden zaken voor personen overzee. Zij betaalden rekeningen, deden aanbetalingen en verzorgden leningen.
Dit gebeurde door betalingen te doen in de Kaapse gouvernementskas waarna “Uwe Wel Edele Hoog Agtb:”, de Heren Zeventien, het hoofdbestuur van de VOC in de Republiek, werden verzocht “te doen betaalen, d’onderstaande Assignatiën, welkers bedragen, Conform het geordonneerde, […] alhier in ‘S E: Compagnies Cassa is voldaan”. Een andere veelgebruikte methode, voor VOC-dienaren, was een verzoek in te dienen om nog te ontvangen maandgelden hiervoor te gebruiken. Het Kaapse bestuur beoordeelde de aanvraag en speelde deze vervolgens door met een “Memorie van Sodanige Persoonen aan wien na voorgaande naauwkeurige Examinatie is gepermitteerd geworden, haare te goed hebbende maandgelden door middel van Procuratie, in ‘t Vaderland, door de daarby genoemde gemagtigdens te mogen laaten ontfangen van haar Wel Edele Groot Agtb. de Heeren Bewindhebberen der ondernoemde Cameren”.
Al bij zijn vertrek uit de Republiek als zeeofficier in dienst van de VOC had Damiaan Hugo Staring een rekening-courant geopend bij de Amsterdamse koopman Hendrik Wunder. Deze zou in de Kaapse jaren van Staring samen met de firma Swaan & Swart te Amsterdam geregeld geld incasseren (deze firma werd veelvuldig door Kaapse burgers en Compagniedienaren gebruikt bij transacties). Wunder betaalde hieruit onder meer een jaarlijkse toelage aan Starings moeder en het school- en kostgeld van de jonge A.C.W. Staring.
Ook Gordon onderhield zo contact met handelaren in Middelburg en Amsterdam en gaf deze tussenpersonen opdracht in zijn naam betalingen te doen en leningen te vereffenen. Voor een deel zal dit zijn geweest om zijn verloofde en aanstaande echtgenote Susanna Nicolet te onderhouden. Zij kwam pas drie jaar na Robert Jacob in 1780 naar de Kaapkolonie, op het moment dat Gordon zijn grote reizen door de binnengebieden had voltooid. Hij werd nu bevorderd tot hoogste militair en commandant van het Kaapse garnizoen en ging een stationair leven leiden in ‘dit Kaapse Vlek’, zoals Kaapstad destijds bekend stond.
Het echtpaar Staring-Ver Huell was in tegenstelling tot Gordon niet van plan in de kolonie te blijven. Voordat zijn tweede termijn als equipagemeester aan de Kaap verstreek plande Staring de terugkeer naar hun geliefde Achterhoek. Hij gaf hiertoe zaakwaarnemers opdracht uit te zien naar geschikte woonruimte, liefst met uitgebreid en afwisselend landgoed. Het mocht wat kosten. Voor bijna 100.000 gulden werd De Wildenborch aangekocht, waar het echtpaar Staring-Ver Huell in 1782 introk.
Bij mijn onderzoek naar ‘de Republiek van Gordon’ ontmoet ik geregeld – weliswaar zijdelings – zomaar een Drost. Eerder schreef ik al eens over Derk Jan Willem Drost, uit een Drosten-tak die even plotseling opdook en verdween. Het lukte me toen net niet deze Drost aan de Gordons te verbinden, wel aan hun dienstmeid (lees hier meer). Nu ik de Kaapse Archiefstukken bestudeer en in de uitgaande brieven onder meer de zakelijke besognes van Gordon en Staring doorneem, stuit ik wederom op een mij onbekende Drost.
In de brieven over het jaar 1781 lees ik over geld dat in de Compagniekas is gestort “door den Tweeden opperchirurgijn deeses gouvernements Hendrik van Amstel om voldaen te werden aan Bueding & Drost Cooplieden derselver gemagtigdens of Erven tot Amsterdam”. Een jaar later betaalt “den oud opper Chirurgyn” nog eens een bedrag “om voldaan te werden aan Gerardus de Waal, Pieter Ryssnyder, Cornelis Warneke en Hermanus Drost”.
Is deze Hermanus Drost dezelfde als die van de kooplieden Bueding & Drost? Al Delpherend kom je Hermanus Drost in de familieberichten meerdere keren tegen als vader. Hij blijkt na de omwenteling van 1795 ook politiek actief te zijn geworden. Zo was hij in 1806 wethouder en voorzitter van de Raad der Stad Amsterdam (Haagsche Courant 12 februari 1806 en Amsterdamse Courant, 10 mei 1806). In 1807 trad Hermanus samen met anderen als gemachtigde op van de in Suriname woonachtige Christiaan Varenhorst en diende een verzoek in bij Zijne Majesteit Willem I (Oprechte Haarlemse Courant, 5 mei 1807).
De firma Bueding & Drost was ook actief in Suriname. Ze adverteerden op 22 oktober 1805 en 28 februari 1809 in de Amsterdamse Courant dat “ten hunnen Comptoire” dan wel “Kantore” de “INTREST COUPONS van de Negotiatie, gevestigd op de Plantagie MON AFFAIRE, C. A., gelegen in de Colonie Suriname” over respectievelijk een en twee jaar zullen worden betaald. Eerder, in 1800 dienden onder andere Bueding en Drost een missive in bij het Uitvoerend Bewind en verzochten “dat de uitvoer van Boter uit deze Republiek provisioneel voor den tyd van drie of vier Maanden mogt worden verboden” (Bataafsche Leeuwarder Courant, 10 april 1800). Nog in 1831 kom je Bueding en Drost tegen in de handelsberichten (Algemeen Handelsblad, 26 november 1831). Ditmaal op de Carga-lijsten. En hé, staat daar niet ook nog een H. Drost?
Net als in de huidige weersomstandigheden waai ik al bladerend en lezend alle kanten op. Zo bevind ik mij in de Achterhoek, vervolgens aan de Kaap, het andere moment al weer in Suriname. Als onderzoeker kom je nog eens ergens. En altijd val je wel ergens met de neus in de boter.
Dit artikel verscheen eerder als ‘Zomaar een Drost – 4’ in het Mededelingenblad van de Studiegroep Geslachten Drost, maart 2019.